Ouwe Luuk

Verhalen van de rafelranden van de werkelijkheid

25. Zeven En Een Doodskist

Alleen in horrorverhalen kun je de zin “Johan is dood” in de verleden tijd zetten zonder de waarheid geweld aan te doen. Ik vertel geen onwaarheden.

Johan is dood en we hadden hem die middag begraven. Je kunt veel over zo’n gebeurtenis zeggen — dat het een mooie plechtigheid was, dat er veel mensen waren, dat hij het zelf mooi zou hebben gevonden — maar het blijft een feit dat hij nu niet meer met ons naar Ouwe Luuk komt.

Bovendien zou hij de plechtigheid helemaal niet mooi gevonden hebben. Johan hield niet van plechtig. Daarom namen we de avond na de begrafenis afscheid van hem zoals hij het wel zou hebben gewild: bij Ouwe Luuk met veel drank en veel verhalen, en als er tranen waren deden we alsof we dat niet zagen. Als laatste geste aan ons had Johan het moment van zijn dood zo gekozen dat de uitvaart op een vrijdag was, en de vrijdagavond was onze vaste stamavond.

Behalve ik waren er ook Steven, Fred, Valerie (speciaal teruggekomen uit Amerika), Marian en Laurent. Luuk had ons een tafel gegeven in een schemerige uithoek van zijn kroeg en zorgde dat we niet lastig gevallen werden door de overige gasten. Voor deze ene keer waren buitenstaanders niet welkom. Toch zette Ouwe Luuk een zevende stoel bij onze tafel en ik vroeg: “Dat is zeker symbolisch voor Johans plaats?”

“Nee”, zei Luuk. “Doden hebben geen stoel nodig. Er komt zo nog iemand.”

Gedronken moest er worden! De eerste ronde bestond uit een cocktail met de naam Schrödingers Kans – je kon hem overleven of niet maar dat wist je pas als je de volgende dag in de spiegel keek. Traditioneel wordt deze drank uit een kattenschedel gedronken; Ouwe Luuk houdt echter van katten, dus we kregen gewoon glazen.

Steven, niet alleen vriend maar ook collega van Johan, bracht de toost uit, en vertelde.

“Johan en ik werden collega’s toen onze afdelingen werden samengevoegd omdat de universiteit moest bezuinigen. We hadden direct een grote hekel aan elkaar. Zoals jullie weten kwam dat later goed. Onze stijl van wetenschap bedrijven verschilde totaal, en toen we jonger waren vatten we dat erg persoonlijk op. Ik beschouwde Kennis als een verheven en koele godin, die omzichtig, eerbiedig, en volgens protocol benaderd moest worden. Voor Johan was zij een goedkope, zij het mooie hoer en was geen truc of vleierij te min om haar gunsten te krijgen.

Er was een zeker elementair verschijnsel dat we beiden wilden bestuderen, en waarvoor we allebei apart een experiment opzetten. Ik had maanden gelobbyd bij het bestuur voor fondsen om een meetopstelling te kunnen bouwen die op technisch gebied het neusje van de zalm zou zijn.” Steven pauzeerde even om zijn glas te legen. “Het aanschaffen van de apparatuur en het opzetten van het experiment kostten nog eens drie maanden. De dag voordat we alles aan zouden zetten en onze metingen zouden gaan doen, bouwde Johan een opstelling met drie schoenendozen, plakband, een spiegel, een ons zout en een batterij. Die werkte perfect en maakte al mijn werk overbodig.

Toen ik hem vroeg uit te leggen hoe zo’n amateuristische opstelling zo goed kon werken, merkte hij op: ‘Kijk naar de wereld! Die is zélf broddelwerk. Als je haar met serieuze instrumenten observeert wordt ze schichtig. Benader haar met iets dat je op een zolderkamer in elkaar prutst, en ze praat met je als met een vriend.’”

Astrid bracht ons allemaal een groot glas Knekelzuur, een cocktail waarvan Luuk het recept niet wilde prijsgeven omdat sommige ingrediënten illegaal waren. Een gemorste druppel brandde een gaatje in de tafel.

Fred werkte in het mortuarium. Hij wist als eerste van ons dat Johan dood was, toen zijn lijk werd binnengebracht. Hij vertelde.

“Ik deed de lijkschouwing. Een collega bood aan om het van me over te nemen. ‘Misschien komt dit te dichtbij voor je’, zei hij, ‘als vriend.’ Ik antwoordde: ‘Ik denk dat hij het beste af is in de handen van een vriend.’

Jullie weten misschien dat sterven niet een plotselinge gebeurtenis is. Tussen het licht van het leven en het duister van de dood zit een schemerige overgang waarin allerlei levensfuncties een voor een ophouden. Het bewustzijn is meestal het eerste weg, behoudens akelige ongelukken, en daarna overige hersenfuncties. Grote delen van het lichaam blijven nog even doorfunctioneren. Hele zwermen aan cellen krijgen het overlijdensbericht soms pas na een kwartier. Of nog later.

Jullie weten dat Johan niet een man was om zich naar conventies te voegen. Ook in dit geval: blijkbaar had hij lak aan de standaard volgorde van afsterven. Toen ik aan de sectie begon en de eerste incisie plaatste, zei hij: ‘Je mag overal kijken, als je maar bij mijn lever wegblijft.’ Ik keek hem aan en controleerde alles nog een keer; maar hij was echt dood. Bij mijn tweede snede zei hij: ‘Als je een nier mist, dat klopt: die heb ik verkocht toen ik als student krap bij kas zat.’

Normaal gesproken zou je praten als een teken van leven beschouwen, maar ik controleerde het nog een keer en hij was beslist morsdood. ‘Misschien moet je je mond maar houden’, zei ik. ‘Oké’, antwoordde hij en hij liet me verder ongestoord mijn gang gaan.”

We waren even stil terwijl we dit op ons lieten inwerken.

“En, miste hij inderdaad een nier?” wilde ik weten.

“Welnee. Weer een van zijn verzinsels.”

De volgende ronde, gebracht door Ouwe Luuk zelf, bestond uit Bloody Mary’s. Hij gebruikte daar geen tomatensap voor en Astrid weigerde daarom ze te serveren.

De zevende stoel was inmiddels bezet. Door wie? Dat was nog niet duidelijk.

“Ik herinner me”, mijmerde Valerie, “dat Johan me een keer ‘behoudswetten’ probeerde uit te leggen.” Valerie was lang weg geweest. Ze deed haar verhaal met een licht Amerikaans accent. “Ik weet weinig van natuurkunde, dus hij gebruikte Jip- en Janneketaal. Hij vertelde over de wet van behoud van energie, en die kende ik wel. Volgens Johan waren er ook wetten die zorgen dat er altijd evenveel dingetjes zijn. Deeltjes. Het leek mij wel logisch, dingetjes raken niet zomaar zoek.”

“Moet je eens bij mij thuis komen kijken”, mompelde Laurent terwijl Valerie nog een slok van haar Bloody Mary nam. De drank maakte haar lippen nog roder dan normaal.

Ze schudde haar hoofd. “Toen maakte hij het ingewikkeld, door te zeggen dat er soms best wel meer dingetjes konden zijn dan er eigenlijk zijn. Als het maar kort was, zo kort dat niemand ze kon zien.”

“Virtuele deeltjes”, zei de persoon op de zevende stoel. Ze had een hoge stem — een vrouw.

“Ja, die term gebruikte hij. Dingetjes die het universum zich inbeeldt om zaken te laten gebeuren zoals ze moeten gebeuren, en die hij daarna weer vergeet. Volgens Johan maakte het niet uit welke de echte en welke de ingebeelde dingetjes zijn, als er nadien maar evenveel zijn als daarvoor. Het deeltje dat er oorspronkelijk bij verzonnen was kan echt worden, en een dingetje dat eerst echt was kan virtueel worden en verdwijnen.

Vervolgens grapte hij dat een imaginaire Johan me dit zat uit te leggen terwijl de echte naar de kroeg was.”

Astrid kwam langs met de volgende ronde: een cocktail genaamd Poes. Als je Poes drinkt, weet je zeker dat je de volgende dag met een kater wakker wordt.

Marian nam een voorzichtige slok. Met onvaste stem vertelde ze:

“Johan had beloofd me een keer een eenhoorn te laten zien. ‘Ga weg’, zei ik, ‘die bestaan niet.’ Hij moest lachen. ‘Wie zegt dat iets moet bestaan om het te kunnen zien?’

Hij bracht me op een vroege ochtend naar een open plek in het bos. Het was grotendeels begroeid met gras, zodat het wel een klein weiland leek. Aan de rand van die plek, nog net tussen de bomen, wachtten we. Een uur, misschien twee, terwijl de ochtendmist optrok. Ik wilde net zeggen dat de grap lang genoeg geduurd had en dat ik naar huis wilde, toen er iets bewoog tussen de bomen aan de andere kant van de open plek. Toen stapte hij het zonlicht in… Het leek een paard, een schimmel. Maar uit zijn voorhoofd stak een lange, iriserende hoorn. Een magnifiek dier. Hij drentelde naar het midden en begon te grazen.

Ik wilde hem aanraken. Johan raadde dat blijkbaar, want hij gaf me een zetje. ‘Toe maar’, zei hij.

Voorzichtig liep ik naar de eenhoorn toe. Hij keek op, maar bleef staan, gespannen. Ik praatte zachtjes tegen hem terwijl ik hem naderde, dat leek hem te kalmeren. Uiteindelijk, nadat ik hem gestreeld had en hij helemaal kalm was, heb ik een stukje op hem kunnen rijden.

Later bracht Johan me terug naar de auto en liet me instappen. Hij liep nog even terug, om iets te halen dat hij vergeten was, zei hij. Toen hij weer bij de auto kwam gooide hij een zak achterin – het leek alsof er iets langwerpigs in zat, ongeveer zo groot als de hoorn van de eenhoorn.

‘Ik heb een eenhoorn bereden. Die bestaan niet! Was dat echt een eenhoorn?’ vroeg ik Johan terwijl we terug reden.

‘Maakt het uit wat het was? Is het belangrijk of ze bestaan?’ was zijn wedervraag. ‘Heb jij een eenhoorn gezien?’

‘J-ja’ beaamde ik.

‘Dan was het een eenhoorn.’

De volgende ochtend vroeg ik Johan of ik nog eens op de eenhoorn kon rijden. ‘Nee’, zei hij. ‘Nu kan dat niet meer.’”

Marian zweeg, kleurde vuurrood en sloeg haar glas in één keer achterover.

“Ja, dat heeft hij mij verteld”, zei Hannah zacht. “Ik was nog boos op hem omdat hij mij niet daarheen mee wilde nemen.”

Hannah? Ja, zo heette de persoon op de zevende stoel. Waarom wisten we dat niet meteen? We kenden Hannah allemaal al jaren. Toch verscheen ze nog niet duidelijk op ons netvlies. Ze had onscherpe randen, ging uit focus als we rechtstreeks naar haar keken.

De drank die Astrid nu bracht heet Trap-van-de-Ezel, en zo voelde hij ook. Laurent vertelde een anekdote over de tijd dat hij nog bij de nachtclub werkte en dat Johan daar per ongeluk verzeild raakte. Ik weet niet meer hoe het precies ging, maar zowel de politie als de brandweer moesten ervoor uitrukken, en Johan kreeg een levenslang lokaalverbod.

Het was inmiddels erg laat geworden. Het is nooit leeg bij Ouwe Luuk, maar behalve ons waren er niet veel gasten meer. Toen Astrid weer met glazen kwam, riep Laurent “laatste ronde!” maar zij verbeterde hem: “De op-een-na-laatste. Deze heet Ren-voor-je-leven en wordt traditioneel geserveerd met het derde middenhandsbeentje van een velociraptor in het glas.”

“…Maar?” vroeg Maurice.

“Niks maar”, zei Astrid en zette de glazen voor ons neer. Het botje stond rechtop in het glas, zodat je ermee kon roeren.

Maurice vertelde zijn verhaal als laatste — nee, als op-een-na-laatste. De drank deed zich echter gelden en ik weet er weinig meer van; wel dat Hannah hem regelmatig corrigeerde.

Nadat Maurice uitgesproken was vielen we stil. We wachtten, op de volgende ronde drank, waarna Hannah het woord zou nemen. Het zou, zo voelden we allemaal, bepalend zijn. Waarvoor? Dat wisten we niet. We hielden de adem in.

“Dit is Zes-op-Zeven”, vertelde Astrid terwijl ze voor ons elk een hoog glas met een groene inhoud neerzette. De vloeistof (was het een vloeistof?) leek stroperig; traag dreven kleine belletjes omhoog. “Hij wordt ook wel Vergissing genoemd. Nu lijken alle glazen gevuld, maar straks blijkt er een leeg te zijn; en altijd leeg te zijn geweest.”

We dronken. Mijn glas leek vol, maar straks was hij misschien altijd al leeg geweest.

We lieten onze adem ontsnappen toen Hannah haar mond opende om te gaan vertellen. Zelfs het universum leek zijn adem ingehouden te hebben en ontspande nu.

“Eenzame kinderen, kinderen met een grote fantasie, hebben soms een vriendje alleen voor zichzelf, een vriendje dat niemand anders kan zien”, begon Hannah. “Een denkbeeldig vriendje, noemen ze dat, maar je zou het ook een virtueel vriendje kunnen noemen. Een vriendje dat even bestaat om de dingen te laten gebeuren zoals ze moeten gebeuren en dan weer verdwijnt.”

“Wat voor dingen?” vroeg Maurice.

“Overleven. Geestelijk gezond blijven. Het monster onder het bed verslaan. Het kan van alles zijn.

Ik was — ben — Johans denkbeeldige vriendje. Ik was erg aanwezig tot zijn zevende verjaardag, waarna anderen mijn rol overnamen en ik vervaagde. Ik ben nooit helemaal weg geweest maar bleef op de achtergrond. Als het nodig was kwam ik weer naar hem toe.

Na de verdwijning van Selene heeft Johan me erg nodig gehad en ben ik weer op de voorgrond getreden. Ik was zo aanwezig dat sommigen van jullie me zelfs ontmoet, gezien, gesproken hebben. Nu herinneren jullie je dat opeens weer.”

Hannah viel even stil, als om ons de gelegenheid te geven onze herinneringen te raadplegen. Ze had gelijk, ik had haar ontmoet, ik kende haar al. Ze had me toen verteld over waar ze vandaan kwam, wat ze gedaan had, en wat ze momenteel deed. Ik wist van haar familie, haar hobby’s, welk eten ze lekker vond… Terwijl ik deze dingen bedacht leek Hannah scherper en duidelijker te worden. Haar verschijning was nu even echt en solide als die van ons.

“Ik was bij Johan toen hij stierf”, vervolgde Hannah. “Ja, ik weet hoe hij stierf maar ik kan het jullie niet vertellen. Ik kan geen informatie toevoegen aan de echte wereld.

Ik was bij hem. ‘Ga niet dood’, zei ik hem, ‘Als jij sterft, sterf ik met jou.’ Maar het was al te laat. Hij kon het niet meer tegenhouden. Toen Johan stierf verdween ik.”

“Hoe… hoe komt het dan dat je nu hier bij ons zit?” wilde Marian weten.

“We herdenken Johan…”, prevelde Laurent. “We denken aan hem, en als je aan iemand denkt breng je hem in zekere zin tot leven. Zeker op een avond als deze, waar hij nog maar kort dood is en we allemaal herinneringen aan hem ophalen. En daarmee kom jij ook terug. Klopt dat, Hannah?”

Hannah knikte. “Het duurt maar even, natuurlijk, en het zal na vanavond nooit meer lukken.”

“Maar… dan verdwijn jij straks weer…” Marian leek aangeslagen door het idee weer een afscheid te moeten doormaken.

“Niet noodzakelijk.” Er klonk een spoor van gretigheid door in Hannah’s stem. “Tel ons. Aan deze tafel zitten zeven personen, waarvan een virtueel is, ingebeeld. Straks zullen er weer maar zes zijn en de virtuele persoon zal nooit echt bestaan hebben. Zullen we het de wet van behoud van mensen noemen? Alleen — het maakt het universum niet uit welke de echte mensen zijn en welke de ingebeelde. Als het totaal straks maar weer klopt.”

Hannah pakte haar glas op een hief het als voor een toost. “Een van ons zal ingebeeld blijken te zijn en verdwijnen. Vinden jullie het ook zo spannend?”

We keken elkaar in stilte aan. Straks zou een van de stoelen leeg zijn. Ervoor zou een leeg glas op de tafel staan dat niet was leeggedronken. Ik hoop dat ik nog kan vertellen wiens stoel en glas.

Verder Bericht

Vorige Bericht

© 2024 Ouwe Luuk

Thema door Anders Norén