Ouwe Luuk

Verhalen van de rafelranden van de werkelijkheid

24. Buurtbende – Jannes

Elders haal ik — traumatische — herinneringen op over mijn jeugd in een grensplaatsje. Deze ene herinnering kwam weer naar boven bij Ouwe Luuks en daarom vertel ik het hier.


In de zomer fietsten we na school vaak naar de Panoven, een oude steenfabriek in de buitengebieden van het dorp. De oven was al decennia niet meer in gebruik, maar het gebouw en de omgeving vormden een prachtige speelplek. Bij heet weer, zoals in de zomer waar ik nu over vertel, gingen we vaak de oven in omdat het daar lekker koel was.

Ja, ik weet dat dit raar klinkt.

We waren met zijn vieren: Raghilde mijn buurmeisje, Ferdy de blonde krullenbol, Marco die Indo was maar omdat we geen hokjes kenden wisten we dat niet, en ik die erachteraan bungelde.

Het was een woensdagmiddag kort na de vakantie. Bij de Panoven was een plas, vermoedelijk ontstaan door het afgraven van klei of turf voor de oven. We hadden geen zwemspullen bij ons, maar pootjebaden in het modderige water was ook lekker. Daarna lieten we onze voeten opdrogen, trokken onze sandalen weer aan en gingen de steenfabriek binnen.

Het is daar donker, zeker als je net uit de felle zon stapt. Er zitten smalle spleten in de muren waardoor er wel licht binnenkomt, maar dat is onvoldoende om te kunnen zien zolang je ogen niet aan de schemer gewend zijn. We gebruikten die tijd vaak om verstopperpoppertje te spelen – een vreemd spel waarbij je je niet alleen verstopte voor degene-die-hem-was, maar ook voor jezelf omdat je geen idee had waar in het gebouw je beland was. Was dat logisch? Nee. Amuseerden we ons? Reken maar. Er waren genoeg muurtjes, spullen, en hoge bakken om ons achter te verbergen.

Dit keer was Raghilde hem. Mij vond ze binnen een minuut, Freddy en Marco kostten haar nog eens een minuut of tien. Tegen die tijd begonnen we ook weer goed te zien in de schemer.

Na verstopperpoppertje deden we voetjes-in-de-oven. Raghilde won dat, natuurlijk. Daarna wie-het-eerst-rondom-de-fabriek-is en natte-handen. We deden schoorsteenklimmen en we verloren Marco bijna. Toen steentje-peentje (Marco won), vuur-aan-de-schenen (Ferdy), onder-de-oven (Jannes), zoek-de-steen (weer Jannes) en dode-mensen-praten-niet (bleef onbeslist hoewel Raghilde vond dat zij dat won). Tenslotte wormen-in-de-modder, brosk, stuivers en schedels, sterrenzaaien, en oog-van-de-heks.
Het schijnt dat kinderen deze spelletjes tegenwoordig niet meer spelen.

Toen hielden we een pauze, met vuurtje-stoken. De droge zomer had ervoor gezorgd dat er genoeg brandbaar materiaal was te vinden in de omgeving. Het vuurtje in het donkere binnenste van de fabriek zorgde voor spannende dansende schaduwen op de muren. Dit was het moment om stil te zitten en te praten over wat er in ons opkwam.

Marco: “Als we later groot zijn, zouden we dan nog weten dat we dit deden? Dat we speelden in de Panoven, en wie hier waren?”

Ferdy: “Ik denk het niet. Als we groot zijn denken we alleen maar aan werk en geld en het nieuws en zo. Ik denk niet dat ik groot wil worden maar de enige manier die ik ken om dat te voorkomen trekt me ook niet.”

Raghilde: “Als je dit wilt onthouden moet je het opschrijven in een schriftje en dat schriftje goed bewaren. Dan kun je het lezen als je groot bent en dan weet je het weer.”

Wij – de jongens – huiverden. We wisten dat Raghilde een dagboek bijhield, maar voor de rest van ons was het ondenkbaar om te gaan zitten en schrijven terwijl je ook andere dingen kon doen.

Jannes: “Steen heeft geheugen. Een heel goed geheugen. Dieren en planten van miljoenen jaren geleden worden herinnerd in fossielen. Kristallen, breuklijnen in gesteenten en afzetlagen vertellen over het ontstaan van de aarde, miljarden jaren terug. Ik weet dat allemaal niet, ik ben maar een eenvoudige fabrieksjongen. De stenen praten echter tegen me, en ik luister.”

We moesten een beetje lachen. Jannes zat gewoon bij ons op school. Toch?

“Gebakken stenen herinneren zich de mensen die hen vorm gaven”, ging Jannes verder. “De kleitabletten van de Sumeriërs bijvoorbeeld. Die vertellen over regels en wetten, en koeien en administratie, en over de branden waardoor de tabletten onbedoeld gebakken werden. Die tabletten waren als de school-leitjes van nu, weet je: ze werden steeds gewist en opnieuw beschreven. De klei haatte het dat zijn geheugen steeds gewist werd, maar sommige tabletten vonden in het vuur de eeuwigheid.”

Wie wist dat Jannes zo’n verteller was? We luisterden gebiologeerd.

“Bakstenen onthouden de mensen die hen bakten, die hen metselden, die tussen hen woonden. Als je weet hoe je het moet vragen kunnen ze je over die mensen vertellen. Soms vertellen ze uit zichzelf, als ze denken dat ze publiek hebben dat ervoor open staat.”

“Oooh… dat zou ik wel eens willen horen”, verzuchtte Raghilde.

Ik zei niet veel. Ik luisterde alleen.

We lieten het vuurtje doven en deden nog wat spelletjes. Nog een rondje brosk en natte-handen, en toen breek-de-vingers en onze-lieve-vrouwe-tegen-de-muur. Tenslotte gingen we driehoeken-in-de-rondte, een spel dat je alleen met zijn vieren kon spelen, dus dat kwam goed uit.

Uiteindelijk was het tijd om naar huis te gaan. We liepen naar buiten waar onze fietsen tegen een boom stonden.

Toen hoorden we roepen.

“Jannes!” riepen we tegelijk en liepen terug naar binnen, op de stem af. Hoe hadden we Jannes kunnen vergeten? Hij stond in een achteraf hoekje tegen een muur geleund en trok een benauwd gezicht.

“Kom je mee naar huis?” vroeg Raghilde.

“Kan niet”, antwoordde Jannes. “Ik zit vast in de muur.”

Het was waar. Toen we beter keken zagen we dat hij niet tegen de muur leunde, maar er een beetje mee vergroeid was. De structuur van de bakstenen ging over in zijn rug en de achterkant van zijn hoofd, armen en benen. Die zaten een klein stukje in de muur.

Onthoud dat we net van buiten kwamen, uit de felle zon de schemer van de steenfabriek in. Ik weet niet of we alles goed zagen.

Terwijl we keken zagen we hem langzaam dieper in de muur getrokken worden. We gilden even en probeerden vervolgens Jannes los te trekken. Dat ging niet. Hij zat muurvast. Onze pogingen hadden als enig effect dat Jannes het af en toe uitschreeuwde van pijn. Verder zei hij niets meer, kermde alleen af en toe.

Het ging zo snel dat we wisten dat het geen zin had om hulp te gaan halen. Het was een half uur fietsen naar huis. Het duurde ongeveer een kwartier voordat ook het puntje van Jannes neus in de muur verzonk. Toen was er niets meer van hem te zien.

We gilden nog een keer, renden naar onze fietsen en raceten naar huis. Daar probeerden we uit alle macht ouders of andere volwassenen over te halen om te komen kijken in de steenfabriek en om Jannes alsnog te redden. Het lukte niet. Men geloofde ons niet. Nog vreemder: niemand leek te weten wie Jannes was.

We hebben hem nooit teruggezien. We sliepen een paar nachten slecht, maar vergaten Jannes en het voorval vervolgens met opmerkelijke snelheid.

Ik was de hele geschiedenis compleet vergeten. Tot gisterenavond.


Gisterenavond was ik bij Ouwe Luuk, waar ik Johan en Maurice trof. Maurice had een vriend meegenomen die een paar dagen in de stad was. Hij stelde zich voor als Mark, forensisch onderzoeker. Zoals gebruikelijk probeerden we de nieuwkomer uit te horen en mooie verhalen aan hem te ontlokken. Hij vertelde over de interessantste klussen uit zijn loopbaan. Omdat we ook wilde weten wat een “normale” opdracht was vroegen we hem om te vertellen over zijn laatste.

“Mijn laatste opdracht is nog niet helemaal afgerond”, zei Mark. “Twee weken geleden werd ik opgeroepen te komen naar…” Hier noemde hij de naam van mijn geboorteplaats. De rest van het verhaal volgde ik met nog iets meer interesse.

“Er staat daar een oude steenfabriek waar ze een museum van willen maken. Daarvoor moet er wat verbouwd worden. Toen ze een muurtje sloopten bleek daarachter een loze ruimte te zijn. In die ruimte werden botten en andere overblijfselen gevonden.”

“En?” vroeg Johan.

“Ik heb de botten onderzocht. Ze zijn van een kind, vermoedelijk een jongen van ongeveer tien jaar oud. Veel breuken en kneuzingen: ik denk dat hij bij het werk in de fabriek terecht is gekomen onder een omvallende lading bakstenen. Waarschijnlijk hebben ze het lijk verborgen om geen last te krijgen met autoriteiten.”

“En kun je dan ook achterhalen wie het was?” vroeg Maurice.

“Nog niet, en daar loop ik momenteel vast” gaf Mark toe.

“Jannes”, zei ik. “Hij heet Jannes.”

Ik schrijf het nu op, voor ik het weer vergeet. Tenslotte ben ik niet van steen.

Verder Bericht

Vorige Bericht

© 2024 Ouwe Luuk

Thema door Anders Norén