Kijk naar buiten. Zie de maan. Zie je de maan? Een grote, ronde, volle maan aan een bijna heldere hemel. Als je hem nu niet kunt zien — als het overdag is, bewolkt, of niet de juiste tijd van de maand — sluit dan je ogen en stel je hem voor. We hebben een heldere volle maan nodig voor dit verhaal.
Het was op zo’n vollemaannacht dat ik het volgende verhaal bij ouwe Luuk hoorde. Het was erg rustig die avond; wij waren de enige gasten. Op ons verzoek had Luuk de verlichting laag gedraaid, zodat we van het maanlicht konden genieten dat door het raam binnenstroomde.
Wij, dat waren Laurent, Johan en Fred; en ik natuurlijk,
De nachthemel was niet helemaal helder. Langzaam dreven er enkele dikke, trage wolken langs. Als er een voor de maan langsdreef was het even flink donker aan onze tafel.
Na een zo’n wolk merkten we dat er een nieuweling aan onze tafel zat. We hadden hem in het duister niet zien aankomen. Nu zat hij daar in de stoel recht tegenover het raam, badend in het maanlicht.
“Bonsoir, vrienden van de maan,” zei hij. Hij sprak met een licht Frans accent. Het maanlicht maakte dat hij er bleek uitzag, erg bleek.
“Ah, ook ik hield van de maan,” ging hij verder. “Toen ik werd gestationeerd in Algerije, in 1866, verheugde ik me op de prachtige maan en sterrenhemels die ik daar, dichter bij de evenaar en ver van de lichten van Parijs, zou kunnen bewonderen.”
Hij had ons, natuurlijk, te pakken bij dat jaartal. We onderbraken hem niet om hem te vragen wie hij was en wat hij kwam doen, maar we luisterden.
“U moet weten,” vervolgde de bleke man, “dat het boek ‘De la Terre à la Lune’ van Verne recent was verschenen. Ik verslond het, en droomde ervan zelf ook ooit naar de maan te kunnen. Ach…
Maar, eenmaal in Algerije, ontwikkelde ik nog een andere hobby. Het verzamelen van curiosa. U weet, de Maghreb is een grote schatkamer van curiosa, en ik bleek erg succesvol te zijn in het vinden ervan. Ik verwierf de verstandskiezen van een kameel en de nierstenen van een dromedaris. Ik wist mijn hand te leggen op een van de sluiers van Salomé. Met veel geluk vond ik een vliegend tapijtje — klein, tot op de draad versleten en met een vlieghoogte van vijf centimeter — maar het gaat om het idee.
Ideeën! Verscheidene verloren gewaande boekrollen van de bibliotheek van Alexandrië mocht ik bezitten. Een stukje van de stukgeslagen stenen tafelen met de eerste versie van de Tien Geboden (geloof niet de lasteraars die beweren dat Mozes deze stukwierp in een vlaag van woede: het was een proefdruk waarin fouten stonden). Ik vond een kaart met de ligging van de grot van Ali Baba.
Dat waren echter niet mijn belangrijkste vondsten.”
Astrid kwam langs om de bestelling op te nemen. Mijn maten namen nog een bier; ik koos voor wijn. De bleke man vroeg en kreeg een Amber Moon. Ouwe Luuk kent elke cocktail in de wereld — en de meeste van daarbuiten.
Ondanks zijn kleurrijke verhaal en stevige beweringen was de man zelf flets, en het leek alsof hij er niet helemaal was. Hij gaf je het gevoel alsof je eigenlijk de dingen die achter hem waren een beetje zou moeten kunnen zien, door hem heen. Ach, er komen vreemdere snuiters bij Luuk dan mannen die niet helemaal solide lijken te zijn.
Hij vervolgde: “Op een avond (het was nieuwe maan en erg donker) vond ik de lamp van Aladdin in een klein winkeltje in een achterbuurt van Algiers. Ik wist dat het de echte lamp was; er zijn manieren om dat te controleren. Natuurlijk moest en zou ik hem hebben. Helaas, ondanks eindeloos afdingen en sjacheren vroeg de verkoper een onmogelijk hoge prijs. Ik ontstak in woede, verloor mijn zelfbeheersing en sloeg hem dood. Ik nam de lamp en vluchtte naar mijn huis.”
Dit vertelde de bleke man op rustige, droge toon, alsof hij het al vele malen verteld had en het afgrijzen was afgesleten.
“Ik had het niet moeten doen, natuurlijk,” ging hij verder. “En zeker had ik de lamp die op deze schandelijke wijze was verkregen niet moeten gebruiken. Maar wie kan weerstaan erover te wrijven, als hij eenmaal Aladdins lamp in handen heeft?
Dus ik wreef, met het hart in de keel. De geest, de djinni, verscheen als een manshoge, dofrode vlam. Met een stem die slechts in mijn hoofd weerklonk erkende hij mij als zijn meester en vroeg me wat ik wenste.”
De bleke man huiverde. “Hier had ik natuurlijk over nagedacht terwijl ik naar huis rende. Rijkdom, macht, mooie vrouwen, uiteraard. Maar gezondheid? Een lang leven? Eeuwig leven? Ik vroeg het aan de djinni, maar dit lag buiten zijn macht. ‘Slechts de Ene die ook het leven geeft, kent en bepaalt het uur van je dood,’ waren de woorden van zijn weigering. ‘Ik kan slechts goederen schenken of verplaatsen.’
Dat zette me aan het denken. Rijkdom kon me alles kopen wat ik verder verlangde, behalve…
‘Kun je me naar de maan brengen?’ vroeg ik hem. ‘Met voldoende bescherming dat ik daar kan overleven?’
De djinni bevestigde dat hij dit kon.
Ik overlegde nog even bij mezelf, maar van alles wat ik wenste was dit iets dat geld niet kopen kon. Ik zou me naar de maan wensen en daar naar hartelust rondkijken. Mijn tweede wens zou ik gebruiken om terug te komen en mijn derde zou mij de rijkdom geven om al mijn andere, meer aardse, wensen in vervulling te doen gaan.
Ik gaf de djinni een welomschreven opdracht om mij veilig op de maan neer te zetten en mij ook daar voor gevaren te beschermen. De reis was bijna instantaan en voor ik het wist liep ik op de maan rond in een grote, doorzichtige bel die lucht bevatte en een draaglijke temperatuur handhaafde.
Het was prachtig…”
De bleke man zweeg met een glimlach en staarde dromerig uit het raam naar de volle maan. Toen een klein stukje ervan door een langsdrijvende wolk werd afgedekt betrok zijn gezicht en ging hij verder met zijn verhaal.
“Het is bijzonder. Het licht en de schaduwen. Je eigen lichte gewicht. De sterren: onvoorstelbaar veel en onvoorstelbaar helder. Uren heb ik er rondgezworven en gekeken. Uren heb ik naar een opkomende volle aarde gekeken — magnifique!
Uiteindelijk, toen ik zeker wist dat er niets nieuws te zien was, en ik herinneringen had om de rest van mijn leven op te teren, ging ik terug naar waar ik de lamp en de djinni had achtergelaten. Met een zucht gaf ik te kennen dat mijn tweede wens was dat hij me weer naar huis bracht.
De djinni reageerde gemaakt verbaasd, en onverbiddelijk.
‘Waarom denk je dat je meer dan één wens hebt?'”
De fletse man haalde zijn schouders op.
“Vertrouw nooit op sprookjes. Drie wensen is een mythe. Een enkele wens is wat er gegeven wordt, en dat is gewoonlijk voldoende om een mens in zijn eigen hoogmoed en hebzucht te verstrikken. Ik zat vast op de maan, met geen mogelijkheid om ooit nog terug te keren.”
Wij zwegen en keken mijmerend naar de volle maan waar langzaam een dikke wolk voor schoof. Na enige momenten stelde Fred de vraag die ons allen door het hoofd speelde:
“Maar — hoe bén je dan teruggekomen?”
Vlak voordat de wolk de maan volledig bedekte en de bleke man in het duister dompelde, fluisterde hij: “Wie zegt dat ik ben teruggekomen?”
Toen de maan weer achter de wolk vandaan kwam was de man verdwenen.